Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8868

Datum uitspraak2004-08-11
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2237 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

App. verrichtte werkzaamheden in de zelfstandige uitoefening van een beroep; niet verzekerd ingevolge de WAO.


Uitspraak

03/2237 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut werknemersverzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Namens appellant heeft mr. J. Slager, advocaat te Rotterdam, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 24 april 2003, nr. WAO 02/2288-NAV, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 30 juni 2004, waar appellant in persoon is verschenen bijgestaan door mr. Slager, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING Bij besluit van 11 oktober 2001 heeft gedaagde appellant met ingang van 13 augustus 2001 geweigerd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellant niet is aan te merken als werknemer in de zin van deze wet. Bij het bestreden besluit van 26 juli 2002 heeft gedaagde zijn standpunt gehandhaafd en het bezwaar tegen genoemd besluit van 11 oktober 2001 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant reeds vanaf (in elk geval) 8 december 1995 daadwerkelijk werkzaamheden in de zelfstandige uitoefening van een beroep verrichtte, zodat appellant niet op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van de WAO als werknemer ingevolge deze wet is aan te merken en evenmin op grond van een andere wettelijke bepaling. Gedaagde heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht beslist dat appellant ten tijde van het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid op 12 augustus 2000 niet verzekerd was ingevolge de WAO en om deze reden per einde wachttijd geen aanspraak heeft op uitkering ingevolge deze wet. De Raad ziet zich thans gesteld voor de vraag of de door gedaagde bij het bestreden besluit gehandhaafde beslissing inhoudende dat appellant niet als verzekerde ingevolge de WAO kan worden aangemerkt in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag evenals de rechtbank, bevestigend. Ook de Raad is van oordeel dat appellant vanaf 8 december 1995 werkzaamheden verrichtte in de zelfstandige uitoefening van een beroep -voor de motivering van dit standpunt verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 11 augustus 2004 in het geding tussen partijen onder nummer 02/2101 WW-, zodat appellant niet op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van de WAO als werknemer ingevolge deze wet is aan te merken. Evenmin is appellant op grond van een andere wettelijke bepaling als werknemer ingevolge de WAO te beschouwen. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten. Derhalve moet als volgt worden beslist. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004. (get.) T. Hoogenboom. (get.) P. Boer.